Blog: Hoe zorgen we dat valpreventie werkt, belang van implementatieonderzoek

Saskia te Velde

Begin dit jaar zijn we gestart met het onderzoeksproject FRIEND of VRIEND dat een acroniem is voor Fall pRevention ImplemENtation stuDy ofwel, ValpReventie ImplemENtatie stuDie. Dit project doen we met verschillende organisaties, waarin de Hogeschool Utrecht het grootste aandeel heeft met onderzoekers uit de lectoraten Innovatie van Beweegzorg, Chronisch Zieken – Proactieve ouderenzorg, Innovatie van Zorgprocessen in de Farmacie, Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening en Co-Design. Daarnaast zijn de VeiligheidNL, GGD regio Utrecht, Gemeente Utrecht, Pharos, Trimbos en Vilans belangrijke partners.

Zoals de naam van het project al doet vermoeden, gaat het om de implementatie van valpreventieprogramma’s. Waarom is dit belangrijk? We weten dat vallen een groot probleem is bij ouderen. Cijfers van VeiligheidNL laten zien dat elke vijf minuten een oudere zich op de Spoedeisende Hulp meldt na een val. Die val kan leiden tot een ziekenhuisopname en kan zorgen dat de oudere zich blijvend minder goed kan redden in het dagelijks leven. Het is dus belangrijk om vallen te voorkomen. In Nederland zijn diverse programma’s ontwikkeld die de kans om te vallen verkleinen. Vier programma’s zijn opgenomen in een database van het RIVM, namelijk de programma’s:

  • In Balans
  • Otago
  • Vallen Verleden Tijd
  • Zicht op Evenwicht

Onderzoek naar deze interventies en het gebruik ervan vindt nog steeds plaats. Op basis van de meest recente inzichten heeft VeiligheidNL vorige maand hun zogenaamde white paper geüpdatet met deze nieuwe inzichten (zie hier) .

Hierin beschrijven ze hoe effectieve programma’s eruit zien. Effectieve programma’s moeten multifactorieel zijn, dat wil zeggen, dat ze meerdere factoren proberen te beïnvloeden. Van deze factoren is bewegen het belangrijkste en zou altijd een onderdeel moeten zijn van een valpreventieprogramma. Daarnaast is het belangrijk om te kijken naar zichtproblemen (visus), medicatiegebruik, inrichting in huis en naar voetproblemen en schoeisel.

In het white paper wordt ook ingegaan op de implementatie van valpreventieprogramma’s. Dit is heel belangrijk. We kunnen wel effectieve interventies hebben die in een gecontroleerde setting werken, maar als ze vervolgens niet in de praktijk worden gebruikt, helpt het niet om vallenongevallen onder ouderen te voorkomen. We weten dat de valpreventieprogramma’s niet zo veel worden gebruikt als we zouden willen. Er is al eerder onderzoek gedaan naar waarom dat zo is. Ook hier geldt dat het niet één factor is die hiervoor zorgt. We kunnen stellen dat het gaat om factoren die belangrijk zijn voor de zorgverleners en factoren die belangrijk zijn voor de ouderen. Zo geven zorgverleners aan dat ze te weinig tijd hebben, dat er te weinig onderlinge afstemming is, gebrek aan kennis en onvoldoende financiering. Bij ouderen zien we dat ze zich vaak niet aangesproken voelen, er is weinig animo, ze zien het belang niet en zijn zich niet altijd bewust van risico’s en dat ze vallen kunnen voorkomen en daarnaast nog allerlei praktische bezwaren.

Ondertussen zijn vanuit diverse ervaringen in Nederland wel best practices bekend en deze staan beschreven in het white paper van VeiligheidNL. Echter geeft VeiligheidNL terecht aan dat er nog onvoldoende bewijs is over welke aanpak wel of niet werkt.

FRIEND/VRIEND wil hier een bijdrage aan leveren. We werken samen met vier wijken/gemeenten in de provincie Utrecht, namelijk Oog in Al (Utrecht), Leidsche Rijn (Utrecht), Amersfoort Schothorst en Woudenberg. Dit zijn hele verschillende wijken met verschillen in bevolking en in context. In de eerste fase van het onderzoeksproject verzamelen we kennis die al bekend is in de literatuur, onder experts en onder zorgverleners en ouderen zelf.

Vervolgens gaan we met de zorgverleners en (vertegenwoordigers van) ouderen in de wijken kijken hoe we één of meerdere van de bestaande programma’s kunnen inzetten met de inzichten die we hebben opgehaald uit de literatuur, onder de experts, zorgverleners en ouderen. Hierbij is de context belangrijk. Voor elke wijk zal de aanpak dus verschillen, afhankelijk van de wensen van de zorgverleners in die wijk, de wensen van de bewoners en de voorzieningen die er al zijn of moeten komen.

Om te onderzoeken wat wel en niet werkt, is het belangrijk dit te doen in de echte situatie. Dus niet in een gecontroleerde situatie. Dit maakt het voor onderzoekers wel lastig. Het is toch makkelijker als je de omgeving kan controleren en je één factor apart kan onderzoeken. Maar dan leren we niks over wat wel en niet werkt in de echte wereld. Deze echte wereld is complex, er spelen veel factoren een rol, die elkaar ook nog eens beïnvloeden.

 

 

 

 

Bron: Tony Auth of The Philadelphia News

 

Gelukkig zijn er nu steeds meer onderzoeksmethoden beschikbaar die rekening houden met deze complexe situatie (zie bijv. het boek Developmental Evaluation van Michael Quinn Patton). We zullen dan ook kwalitatieve en kwantitatieve methoden combineren waarbij we openstaan voor leermomenten en tussentijdse aanpassingen in de aanpak en hierin alle belanghebbenden actief betrekken. Tussentijdse aanpassingen kunnen worden gedaan op basis van de korte cycli waarin onderzoekers met zorgverleners en ouderen reflecteren op de bevindingen en observaties.

Uiteindelijk hopen we door de verschillende implementatie-aanpakken te monitoren en te evalueren in de vier wijken, te komen tot algemeen geldende principes en meer kennis over wat wel en niet werkt en in welke situatie/context.