Omschrijving | De leerling hanteert bij verschillende vakken verschillende manieren van kijken, denken en formuleren. |
Toelichting | Elk vak heeft een meer of minder specifieke manier van kijken naar en denken over ‘de werkelijkheid’. Daarvoor gebruikt het vak specifieke begrippen, zoals ‘vermenigvuldigen’ bij rekenen-wiskunde, en vakspecifieke tekstsoorten, die ook genres of register worden genoemd. Ook kan het gaan om begrippen in een specifieke, van de alledaagse betekenis afwijkende betekenis als ‘macht’ en een vakspecifieke manier van redeneren, bijvoorbeeld causale verbanden leggen. In geschiedenisteksten spelen chronologische relaties en oorzakelijke verbanden bijvoorbeeld een belangrijke rol. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld natuuronderwijs, maar weer op een heel andere manier.
Leerlingen leren de contexten van de verschillende vakken te begrijpen, de specifieke manier van denken en redeneren van het vak te doorgronden en de taal van het vak actief te gebruiken, zowel mondeling als schriftelijk. Een spreekbeurt over de farao’s voor geschiedenis vereist namelijk een ander taalgebruik dan een verslag van een practicum drijven en zinken voor natuuronderwijs . Vakmatig redeneren gaat een stap verder dan betekenisonderhandeling, want het gaat niet alleen om de betekenis doorgronden van vakbegrippen, maar ook om de relatie tussen vakbegrippen te begrijpen en te verwoorden. Leerlingen moeten dus een vakspecifiek register ontwikkelen: hoe zeg je in een bepaald vak bepaalde dingen? Zo moeten ze bijv. leren wat het onderscheid is tussen een ‘getal’ en een ‘cijfer’ bij vakken als rekenen-wiskunde en natuur. |
Zie ook | betekenisonderhandeling; cognitieve taalfuncties; cognitieve ontwikkeling en taal |
Praktijkvoorbeelden | Mondelinge activiteiten: |