Biologie – groep 7/8 vakbegrip ‘Circulatie’

Biologie – groep 7/8 vakbegrip ‘Circulatie’

Wat is circulatie? Het lezen en verwerken van bronnen in een biologieles

Beschrijving onderwijssituatie

Leerlingen van groep 7 en 8 werken in tweetallen aan een biologieproject over het hart. Op zoek naar antwoorden op hun leervragen raadplegen ze allerlei bronnen: boeken, tijdschriften, maar ook het internet. Daar komen de leerlingen veel moeilijke woorden tegen. Leraar Frank loopt rond en helpt waar nodig. Hij geeft niet gelijk de betekenis van een moeilijk woord, maar laat zien op welke manier je die kunt achterhalen.

Kijkvragen

  1. Welke inhoud (kernbegrippen) van het vak biologie is hier aan de orde?
  2. Wat valt je op aan de manier van werken van de leerlingen?
  3. Wat valt je op aan de inbreng van de leraar?

Videofragment

Klik hier voor het transcript bij het fragment.

Materialen

Webquest over het hart.

Opdrachten

  1. In dit biologieproject zitten leerlingen in tweetallen achter een computer om bronnen te raadplegen. Komt deze manier van werken in jouw klas ook voor? Welke knelpunten kom je tegen? Wat zijn volgens jou de voordelen?
  2. Leraar Frank opent het gesprek met de vraag: “Wat ben je tegen gekomen? Lees eens voor.” Vind je dat een goede manier om de hulpvraag van de leerling op tafel te krijgen? Welke andere manieren zou jij kunnen bedenken?
  3. In het gesprek komen snel achter elkaar de volgende termen aan de orde: circulatie – bankbiljet – kringloop – winkel. Wat vind je van de reactie van Frank? Maak jij zo’n soort gesprek ook wel eens mee? Hoe reageer jij in zo’n geval?

Theorie

  1. In deze opdracht draait het onder andere om het vakbegrip ‘circulatie’. Wat zou je kunnen zeggen over de woordbetekenis van dit begrip? Is er een verschil tussen de alledaagse betekenis en de betekenissen in verschillende vakgebieden?
  2. Noteer de belangrijkste begrippen uit dit gesprekje. Geef bij elk begrip aan of het gaat om vaktaalwoorden of om schooltaalwoorden. Hoe ga jij in jouw klas om met dit onderscheid?
  3. Volgens een van de leerlingen is een kringloop een ‘winkel’. Op welke wijze is hier sprake van pre- en misconcepten?
  4. De reactie van Frank op het antwoord ‘kringloop is een winkel’ getuigt van een specifieke manier van omgaan met verschillen in begripsontwikkeling. Geef een mogelijke verklaring voor deze reactie.
  5. Frank zet na ‘de grap’ over de kringloopwinkel het gesprek voort met ‘kringloop van het water’. Welke kans laat hij liggen als je kijkt naar de principes van woordenschatopbouw?
  6. Omschrijf nauwkeurig de wijze waarop Frank vakbegrippen uitlegt aan de hand van het begrip ‘kringloop’.
  7. In de uitleg van het begrip ‘kringloop’ geeft Frank de leerlingen ruimte om na te denken en ‘met hun handen’ te spreken. Op welke wijze is hier sprake van het organiseren van betekenisonderhandeling?

Taalcompetenties

De leraar kan gesprekken voeren met leerlingen als volwaardige gesprekspartners, zowel individueel als in een groep, over onderwerpen die door alle partners aangebracht kunnen worden, en in het bijzonder over leerinhouden. De gesprekken komen de totale ontwikkeling van de leerlingen, en in het bijzonder hun taalontwikkeling, ten goede.

Een belangrijk gespreksdoel van Frank betreft de leerinhoud: hij wil er zeker van zijn dat de leerlingen de geschreven bron goed begrijpen. Samen met de leerlingen gaat hij een betekenisonderhandeling aan over termen als ‘circulatie’ en ‘kringloop’.

Verder is Frank er duidelijk op gericht dat iedereen gemotiveerd deelneemt aan het gesprek. Hij maakt oogcontact en laat zien dat hij plezier beleeft aan de inbreng van de leerlingen (de ‘grap’ over de kringloopwinkel).

Tijdens het gesprek zorgt Frank voor een begrijpelijk en interactief taalaanbod, waarin hij bijvoorbeeld gebruik maakt van contextuele inbedding: hij neemt het draaiende gebaar van een leerling over om ‘circulatie’ en ‘kringloop’ te verduidelijken.

Tijdens het gesprek stimuleert Frank de taalproductie van de leerlingen. Hij vraagt om bijdragen van leerlingen, bijvoorbeeld: “Kringloop van het water, wat betekent dat? Weet jij dat?”

Frank geeft ten slotte ook feedback op de talige uitingen van de leerlingen. Bijvoorbeeld op de opmerking van een leerling over de term ‘circulatie’ in het woordenboek: “En een kringloop staat erin…” reageert hij vragend: “Hé, een kringloop?” Daarmee daagt hij de leerling uit verder op dat begrip door te denken.

De leraar kan teksten beoordelen op toegankelijkheid voor zijn leerlingen en kan die teksten zo nodig via mondelinge en schriftelijke ingrepen toegankelijk maken.

Het fragment toont een situatie waarin de leerlingen werken met authentieke teksten, dat wil zeggen dat de leraar vooraf de teksten niet heeft aangepast; er is geen sprake van schriftelijke ingrepen.

Tijdens het werk met de teksten door de leerlingen is er wel sprake van mondelinge ingrepen. De leraar probeert begrippen te verduidelijken (circulatie) door voorkennis te activeren en door betekenisvolle contexten aan te bieden (kringloop van water is bij leerlingen al wel bekend, de circulatie van het bloed nog niet).
De leraar schept ook ruimte voor betekenisonderhandeling, waar één van de leerlingen gretig gebruik van maakt: zij brengt ‘kringloop’ in verband met de kringloopwinkel. Ook in deze context is het begrip ‘circulatie’ toe te passen, maar daar maakt de leraar geen gebruik van.