Praktijkvoorbeeld 2: Taalproductie uitlokken – Praten bij prentenboek groep 1/2

Praktijkvoorbeeld 2: Taalproductie uitlokken – Praten bij prentenboek groep 1/2

Taalproductie uitlokken-uitdaging bieden: Een prentenboek als startpunt

Beschrijving onderwijssituatie

In de periode voorafgaand aan de training ‘Interactievaardigheden voor taal- en denkontwikkeling’, praat stagiaire Liz over een al eerder voorgelezen prentenboek met kinderen uit groep 1-2. Het boek wordt in herinnering geroepen en de kinderen mogen vertellen wat ze herkennen van de beschreven situatie (verjaardagsvisite).

Kijkvragen

  1. Welke vragen stelt Liz?
  2. Let op het meisje met de rode trui. Wat valt je op? Wat doet ze?

Videofragment: Een prentenboek als startpunt

Klik hier voor het transcript bij het fragment.

Materialen

Susan Varley (1995), Derk Das blijft altijd bij ons, Rotterdam: Lemniscaat
Damhuis, R., A. de Blauw en N. Brandenbarg, (2004) CombiList, een instrument voor taalontwikkeling via interactie, Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands
CombiList observatielijst, kopieerblad 3, deel A4c + B4c

Opdrachten

  1. Wissel uit: Liz is er op uit om de kinderen een inbreng te laten geven. Op welke manieren doet zij dit? Wat is het effect op de inbreng van de kinderen?
  2. Wissel uit: Hoe zou Liz de manier waarop ze kinderen in het gesprek betrekt, kunnen verbeteren? Hoe doet ze dit in fragment 2 ‘Uitdagende voorwerpen’? Vergelijk beide fragmenten.
  3. Discussie: Veel interactie in de klas is op een cognitief weinig uitdagend niveau, en vraagt naar de bekende weg. Hoe zorg je ervoor dat kinderen ook echt iets opsteken van een gesprek, en dat hun taal- en denkontwikkeling gestimuleerd worden?
  4. Discussie: Bespreek in hoeverre het jongetje in de rode trui deelneemt aan het gesprek.
  5. Stage: Voer een gesprek in de kleine kring en laat je observeren aan de hand van CombiList kopieerblad 3, Deel B, onderdeel 4c. of maak een video-opname en observeer jezelf en de kinderen aan de hand van respectievelijk kopieerblad 2, Deel A, 4c en kopieerblad 3, Deel B, 4c. Noteer naar aanleiding daarvan werkpunten.
  6. Vergelijk dit fragment met het volgende fragment waarin dezelfde leerling (nu in een groene trui) te zien is. Wat valt je op? Hoe zou het verschil te verklaren zijn?

Theorie

  1. In een kringgesprek daag je als leraar leerlingen uit tot luisteren en spreken. Wat zouden voor luisteren en spreken de leerdoelen voor de kinderen in dit kringgesprek kunnen zijn?
  2. Hoe zou jij als leerkracht bij de leerling in de rode trui proberen taalproductie uit te lokken? Welk soort vragen zou je stellen?

Taalcompetenties

De leraar kan gesprekken voeren met leerlingen als volwaardige gesprekspartners, zowel individueel als in een groep, over onderwerpen die door alle partners aangebracht kunnen worden, en in het bijzonder over leerinhouden. De gesprekken komen de totale ontwikkeling van de leerlingen, en in het bijzonder hun taalontwikkeling, ten goede.

Subdoel 1.2: De leraar kan goede gesprekken voeren in functie van het doel en de inhoud van het gesprek én aangepast aan het taalvaardigheidsniveau van de leerlingen.

(2) Taalproductie stimuleren:

ruimte scheppen voor veel bijdragen en initiatieven van leerlingen;
praten over voor alle partners zinvolle inhouden die de totale ontwikkeling (socio-emotionele ontwikkeling, taal- en denkontwikkeling, kennisverwerving,…) stimuleren

Liz probeert de kinderen veel inbreng te geven. De manier waarop ze het doet laat in feite weinig ruimte. Ze stelt veel gesloten vragen en vraagt kinderen zinnen aan te vullen waardoor ze de taal- en denkontwikkeling van de leerlingen minimaal stimuleert. Ze zou de inbreng van de leerlingen kunnen stimuleren door meer open vragen te stellen, wat vaker stiltes te laten vallen of een prikkelende bewering te doen. Stille kinderen kan ze betrekken door te zoeken naar een onderwerp waar ze wel iets vanaf weten. De leerling in de rode trui kan bijvoorbeeld niet meepraten over het onderwerp Sesamstraat omdat hij er niet naar kijkt. Bij het onderwerp tandenpoetsen wijst hij naar z’n tanden, waaruit blijkt dat hij wel begrijpt waar het over gaat. Liz had hem hier wellicht tot meer taalproductie kunnen stimuleren door te vragen of hij ook wel eens z’n tanden poets, wanneer dan, waarom moet dat eigenlijk et cetera.