Woordenschatontwikkeling

Omschrijving Het natuurlijke proces van het aanleren van woordvormen en woordbetekenissen.
Toelichting Bij de verwerving van woorden zijn drie principes te onderscheiden:

– labelen: op een voorwerp of een gebeurtenis wordt als het ware een etiket geplakt. Kinderen leren waar een woord in een bepaalde context naar verwijst. Bijvoorbeeld: een kind gebruikt ‘vis’ voor de goudvis die in de kom zwemt.
– categoriseren: ieder label verwijst naar een categorie van dingen. Bijvoorbeeld: het kind ontdekt dat er veel verschillende zwemmende dieren zijn die ‘vis’ heten, ze verschillen in vorm en kleur etc.
– netwerkopbouw: ieder woord is verbonden met andere woorden. Een kind leert dat je vissen kunt ‘vangen’ met een ‘hengel’ of met een ‘net’. Op deze manier vormt zich een netwerk van woorden om het woord ‘vis’ heen.

Taalverwervers, of het nu in een eerste of een tweede taal is, leren op dezelfde manier woorden. Het verschil is dat tweedetaalverwervers al over concepten beschikken vanuit hun eerste taal. Dat betekent dat nieuwe woorden leren soms alleen maar een kwestie is van een ander label aanleren. Vaak echter zullen concepten niet precies dezelfde lading dekken en is er toch ook sprake van het leren van een nieuw concept. Bijvoorbeeld in het Engels betekent ‘period’ niet alleen periode maar bijvoorbeeld ook ‘lesuur’, ‘pauze’ en ‘menstruatie’. Een Engelsman die Nederlands leert, zal waarschijnlijk starten met een te ruim concept bij het label ‘periode’. Een vergelijkbaar betekenisprobleem doet zich voor bij het verwerven van de vakspecifieke betekenis van woorden als ‘macht’, ‘kracht’, ‘tijd’. De leerling zal starten vanuit het dagelijkse concept en dit gaandeweg aanpassen.
Uit onderzoek met betrekking tot woordenschatontwikkeling (Kuiken e.a. 2005) kan worden afgeleid dat leerlingen aan het einde van groep 4 in het basisonderwijs zo’n 6000 woorden moeten kennen om hun schoolloopbaan succesvol voort te kunnen zetten. Een dergelijke omvang is voorwaarde om de betekenis van nieuwe woorden te kunnen afleiden uit de context, bijvoorbeeld in leesteksten bij wereldoriënterende vakken.
Bij Turkse of Marokkaanse kinderen is zowel het aantal woorden waarover ze beschikken als ze op school komen, als het aantal woorden waarmee hun woordenschat jaarlijks groeit veel minder. De oorzaak van het feit dat de woordenschat vanaf het achtste jaar voor Nederlandstalige kinderen enorm groeit, heeft te maken met de groter wordende rol van de zaakvakken. Blijkbaar profiteren meertalige leerlingen hier veel minder van. Door hun kleine woordenschat, begrijpen ze teksten vaak niet en zijn ze ook niet in staat de betekenis van nieuwe woorden af te leiden uit de context. Naast dit verschil in aantal woorden, kennen de meertalige leerlingen de woorden vaak ook minder goed, ze beschikken over minder diepe woordkennis.

Zie ook woordkennis en geheugen; woordenschatopbouw; woordbetekenis; woordenschat en schoolsucces; verschillen in begripsontwikkeling.