Omschrijving | Het natuurlijke proces van het aanleren van woordvormen en woordbetekenissen. |
Toelichting | Bij de verwerving van woorden zijn drie principes te onderscheiden:
– labelen: op een voorwerp of een gebeurtenis wordt als het ware een etiket geplakt. Kinderen leren waar een woord in een bepaalde context naar verwijst. Bijvoorbeeld: een kind gebruikt ‘vis’ voor de goudvis die in de kom zwemt. Taalverwervers, of het nu in een eerste of een tweede taal is, leren op dezelfde manier woorden. Het verschil is dat tweedetaalverwervers al over concepten beschikken vanuit hun eerste taal. Dat betekent dat nieuwe woorden leren soms alleen maar een kwestie is van een ander label aanleren. Vaak echter zullen concepten niet precies dezelfde lading dekken en is er toch ook sprake van het leren van een nieuw concept. Bijvoorbeeld in het Engels betekent ‘period’ niet alleen periode maar bijvoorbeeld ook ‘lesuur’, ‘pauze’ en ‘menstruatie’. Een Engelsman die Nederlands leert, zal waarschijnlijk starten met een te ruim concept bij het label ‘periode’. Een vergelijkbaar betekenisprobleem doet zich voor bij het verwerven van de vakspecifieke betekenis van woorden als ‘macht’, ‘kracht’, ‘tijd’. De leerling zal starten vanuit het dagelijkse concept en dit gaandeweg aanpassen. |
Zie ook | woordkennis en geheugen; woordenschatopbouw; woordbetekenis; woordenschat en schoolsucces; verschillen in begripsontwikkeling. |