Casus B. (5 jaar) samenwerking met ouders als facilitator in de behandeling van een kind met taalproblemen.
B. is aangemeld voor logopedie vanwege taalproblemen. Het onderzoeken van zijn taal en spraak heeft anderhalve maand geduurd. Door omstandigheden thuis lukte het moeder in die periode niet goed om op tijd op afspraken te komen.
B. woont met zijn ouders en broers. Moeder is het enige contact geweest vanuit thuis vanaf de aanmelding. Vanwege het coronavirus vonden de eerste vijf behandelingen digitaal plaats. Voor moeder was de enige mogelijkheid een behandeling via Whatsapp, omdat andere programma’s niet lukten. Het was moeilijk om moeder op de afgesproken tijden te bereiken. De behandelingen verliepen onrustig; de telefoon werd alle kanten op bewogen, moeder en B. zaten op onrustige plekken. Moeder onderbrak regelmatig de behandeling om B. te corrigeren. Het was lastig contact met hen te krijgen en vast te houden. Moeder herhaalde elke keer dat B. het vooraf opgestuurde huiswerk uit zijn hoofd geleerd had en dat ik dit kon controleren. Vanwege de voortdurende ruis op de lijn en de onderbrekingen was het lastig moeder duidelijk te maken dat de oefeningen een ander doel hadden.
De behandelingen daarna, in de praktijk, verliepen ook moeizaam. Waar ik spelletjes en activiteiten demonstreerde die verband hielden met alledaagse communicatie en het onder woorden brengen van gebeurtenissen op school, bleef moeders aandacht uitgaan naar het laten opdreunen van huiswerk door B., dat hij uit zijn hoofd geleerd zou hebben. Zij gebood hem zinnen na te zeggen en corrigeerde hem om elke klank. Bovendien kwamen ze nog steeds niet altijd op tijd. Wanneer ik dit benoemde, werd moeder emotioneel. Zij draagt veel verantwoordelijkheid thuis om alle kinderen goed te begeleiden en ervaart daarbij geen steun van anderen. We spreken af dat we met beide ouders gaan praten hierover.
In het gesprek met beide ouders spreken wij beiderzijdse verwachtingen uit. Vader komt aanvankelijk boos over. Hij vindt het onbegrijpelijk dat ouders hun kinderen moeten onderwijzen in de coronaperiode. Ouders oefenen wel letters en cijfers met B., maar vinden dit geen taak voor ouders. Ik laat hen de resultaten van de CELF-preschool nog eens zien, die vier maanden geleden is afgenomen en met moeder besproken. Ik leg daarbij de link naar de dagelijkse praktijk, bijvoorbeeld het onder woorden kunnen brengen van gebeurtenissen, het kunnen begrijpen van opdrachten en het koppelen van handelingen daaraan op school, taal kunnen inzetten om logisch te redeneren in het dagelijks leven. Hierop verzacht de blik van vader. Hij stelt vragen, denkt mee en geeft aan de door mij geschetste taalproblemen te herkennen bij B. Vader geeft aan dat hij in de communicatieve ontwikkeling wel een actievere rol kan en wil spelen. Ouders dachten dat logopedie een onderdeel van school was en waren daarom vooral gefocust op het leren van cijfers en letters. Voor ouders is het fijn als zij om de beurt met hun kind kunnen meekomen naar logopedie, zodat zij allebei leren om de taalontwikkeling van B. positief te stimuleren.
Conclusie voor de praktijk
Ik heb geleerd van deze casus dat het belangrijk is om een gedeelde verantwoordelijkheid met ouders te ervaren voor het einddoel; kunnen communiceren. Wanneer je het gevoel hebt niet op één lijn te zitten met ouders, is het belangrijk dit te bespreken. Ook verhelderend vond ik het bespreken van wederzijdse verwachtingen. Zo kwamen wij gezamenlijk tot de conclusie dat beide partijen met een ander doel bezig waren. Ik denk dat het belangrijk is dat logopedisten standaard bespreken met ouders hoe beide partijen naar elkaars inbreng kijken. Dat is uiteindelijk wat werkte en ouders voelden zich gehoord. Sindsdien kwamen ouders namelijk altijd op tijd en in onze gesprekken was er meer aansluiting, omdat we allebei wisten waar we voor bezig waren.