Exploring Ethics in the Practice of Public Welfare Professionals

Wat onthullen casusbesprekingen van klantmanagers over de dilemma’s die zij tegenkomen, en is het onderscheid tussen recht en zorg daarbij behulpzaam?

Samenvatting
Mijn interesse in een mogelijke ethische ontwikkeling van sociaaljuridische professionals komt voort uit mijn functie van docent ethiek in de sociaaljuridische dienstverlening. Hier speelt zowel uitvoering van de wet alsook zorg voor de klant. Als focus van onderzoek koos ik de praktijk van bijstandsambtenaren (klantmanagers). Op basis van gekozen literatuur construeerde ik een basisdilemma tussen rechtenethiek en zorgethiek. De onderzoeksvraag luidde: Wat onthullen casusbesprekingen van klantmanagers over de dilemma’s die zij tegenkomen, en is het onderscheid tussen recht en zorg daarbij behulpzaam? Dit is het onderwerp van het eerste deel van deze dissertatie.

Voor het empirische deel van dit onderzoek onderzocht ik vanuit deze tegenstelling de bijstandspraktijk in een middelgrote Nederlandse stad in het midden van het land. De regels voor de bijstand in de Participatiewet voorzien in discretionaire ruimte voor maatwerk. Uit een analyse van casusbesprekingen van klantmanagers kwam onder meer naar voren dat juist discretionaire ruimte voor maatwerk een (te) lastige keus lijkt te zijn die in deze spanningsvolle en complexe context extra risico’s voor de klantmanager met zich meebrengt. Dit wordt uiteengezet in het tweede deel
van deze dissertatie. Tegelijk leverde de analyse een conclusie van een heel andere aard op: het noopte mij mijn onderzoek en hoofdvraag naar dilemma’s tussen recht en zorg ter discussie te stellen. Redenen hiervoor waren (a) de opkomende twijfel aan de praktische waarde van de dualistische constructie van recht versus zorg; (b) de opkomende notie dat relationeel responsieve interactie in een casusbespreking nieuwe oplossingen in een vastzittende situatie leek te bevorderen; en (c) de opkomende notie dat mijn manier van onderzoek naar ethiek in subject-object relaties meer te maken leek te hebben met het in stand houden van machtsongelijkheid dan mij lief was.
Het zoeken naar een nieuw uitgangspunt voor ethiek in de bijstandspraktijk die deze drie noties serieus nam leek mij een onontkoombare professionele plicht. Ik vond daarbij echter geen duidelijk aanknopingspunt in het empirisch materiaal, want de casusbesprekingen leverden weinig direct bewijs van een ethische invalshoek.

In het derde deel van deze dissertatie ontwikkel ik een alternatief voor ‘harde’ subject-object relaties door onderzoek naar ‘zachte’ zelf-ander constructies en ‘relationele symmetrie’ als een ethisch principe in de bijstandspraktijk. De metatheorie van het relationeel constructionisme, te zien als een vorm van sociaal constructionisme, bleek het mogelijk te maken de genoemde opgekomen twijfelpunten serieus te nemen en te beschouwen vanuit een nieuw perspectief, speciaal betrokken op relaties. Mijn literatuuronderzoek naar ethiek vanuit relationeel constructionisme reconstrueerde‘zacht zelf-ander onderscheid’ als een centraal ethiekconcept. Daarom is de vraag die in dit derde deel centraal staat: Hoe zou ethiek als ‘zacht zelf-ander onderscheid’ getheoretiseerd en in de praktijk gebracht kunnen worden in een sociaaljuridische context?
Ethiek als ‘zacht zelf-ander onderscheid’ wordt gekenmerkt door een vijftal met elkaar in Dialoog samenhangende oriëntaties. Deze zijn: (a) open zijn naar de ander en het andere; (b) luisterend aanwezig zijn; (c) het opschorten van oordelen; (d) reflexieve aandacht voor de relationele processen; en (e) macht naar of met de ander, in plaats van macht over de ander. Het concept ‘zacht zelf-ander onderscheid’ ontwikkel ik verder door een
vergelijking met Wittgenstein’s Lecture on Ethics (1929) en door een vergelijking met Varela’s concept van ethische know-how (vaardigheid), in Ethical Know-How (1999). Wittgenstein’s concept van absolute ethische waarde helpt te onderzoeken hoe ethiek als ‘zacht zelf-ander onderscheid’ zich verhoudt tot een ruimte buiten conceptuele taal. Varela’s concept van ethische know-how voegt daar het belang van een ethische
ontwikkeling aan toe, die culmineert in de paradox van ‘niet-handelen’ vanuit de realisatie van het zelf als een ‘leeg, virtueel zelf’.
De gevonden uitkomsten en Dialoog oriëntaties vergelijk ik tot slot met McCown’s concept van ‘ethische ruimte’. Als een praktische uitwerking van mijn conclusies formuleer ik vragen die passen binnen een structuur van casusbesprekingen. Daarmee kan naar mijn overtuiging ethiek als ‘zacht zelf-ander onderscheid’ in de praktijk gebracht worden binnen een sociaaljuridische context.

Bijlagen