Het Kenniscentrum Sociale Innovatie van Hogeschool Utrecht doet onderzoek naar de maatschappelijke effecten van de lokale aanpak van extremisme. Beschikken eerstelijnswerkers over de nodige kennis en begrip om de mate van bereidheid voor (gewelddadig) extremisme en terrorisme van een individu te beoordelen? Vandaag komt het tweede rapport uit in een reeks van drie. Het stelt dat risico-inschatting nog te subjectief is, wat kan bijdragen tot stigmatisering.
Het verkennende onderzoek richt zich op risico-inschattingen van lokale veiligheidsprofessionals aangaande de volgende vraag: in hoeverre is een jongere over wie signalen van vermeende radicalisering binnenkomen, bereid om geweld te gebruiken? In de meeste gevallen gaat het weliswaar om vijandige uitingen, maar niet om jongeren die voornemens zijn om daadwerkelijk gewelddadige acties te ondernemen. Eerstelijnsprofessionals beslissen bij het adresseren van risico’s of bedreigingen ook over het recht op vrijheid van meningsuiting: welke uiting gaat te ver en welke niet? Het is dus van groot belang om in kaart te brengen hoe vermeende signalen gewogen en geduid worden op gemeentelijk niveau.
Intentie of niet?
De aanwijzingen voor risicofactoren van problematisch gedrag zijn niet heterogeen. Dat maakt ze moeilijker te benoemen. Bovendien zijn radicalisering en extremisme niet strafbaar zijn, tenzij ze zich manifesteren als een gewelddadige intentie, aanzetten tot geweld, of geweld zelf. Het lectoraat Toegang tot het Recht vroeg lokale ambtenaren Openbare Orde & Veiligheid daarom hoe zij hun taak binnen het vroegsignalering-systeem hebben opgepakt: Hoe wordt binnen Nederlandse gemeenten gewogen of iemand een potentieel risico voor de democratie en de veiligheid van burgers vormt? En hoe wordt in dat kader een eventuele radicaliseringproces naar gewelddadig extremisme geduid?
Onderbuikgevoelens
Uit de resultaten blijkt dat in Nederland de opdracht voor vroege opsporing van mogelijke terroristische dreiging niet helder is. Het gaat daarbij om het zien dat een persoon radicaliseert op een manier die mogelijk een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid en de democratische rechtsorde. Dit geschiedt veelal op basis van onderbuikgevoelens; het idee dat er iets niet pluis is. Dergelijke risico-inschatting is daarmee afhankelijk van best-person in plaats van best-practice.
Neveneffecten
Het ontbreken van de normen voor detectie en duiding binnen een lokale veiligheidsaanpak kan de effectiviteit van die aanpak schaden. Dit omdat subjectiviteit in oordeelsvorming kan leiden tot een verhoogde mate van stigmatisering en criminaliserende profilering. De ervaring van dergelijke ‘labelling’ kan als onrechtvaardig worden beschouwd. Dat terwijl het gevoel van onrecht nu juist een belangrijke voedingsbodem is voor extremisme. En dat is juist wat vroegsignalering wil helpen voorkomen. Doel van het verkennende onderzoek is dan ook bij te dragen aan onderzoek over de praktijk van vroegsignalering als onderdeel van de lokale, gemeentelijke aanpak van (gewelddadig) extremisme.
Download het verkende rapport ‘Vroegsignalering van Extremisme? De Lokale Veiligheidsprofessional over Risico’s en Duiding bij Jongeren’ hieronder. Auteurs zijn Annemarie van de Weert, onderzoeker en Quirine A.M. Eijkman, lector Toegang tot het Recht bij Hogeschool Utrecht.