Praktijkvoorbeeld 4: Het gesprek verdiepen – Praten over ervaring groep 6 – Brand

Praktijkvoorbeeld 4: Het gesprek verdiepen – Praten over ervaring groep 6 – Brand

Het gesprek verdiepen: Een boeiend onderwerp

Beschrijving onderwijssituatie

Barbara is stagiaire in groep 6. Tijdens de training heeft Barbara een gesprek met een groepje van vier kinderen die het Nederlands als tweede taal hebben geleerd. Als haar leerpunt heeft Barbara gekozen ’aanzetten tot hoger taal- en denkniveau’. Het gesprek is een oriënterend gesprek voorafgaand aan een activiteit begrijpend lezen en gaat over de brandweer en wat te doen als het alarm afgaat.

Kijkvragen

  1. Wat is de inbreng van Barbara in dit gesprek?
  2. In hoeverre zijn alle kinderen bij dit gesprek betrokken?

Videofragment

Klik hier voor het transcript bij het fragment.

Materialen

CombiList observatielijst, kopieerblad 3, deel B3ae

Opdrachten

  1. Wissel uit: Waarom zijn de kinderen zo spraakzaam, denk je?
  2. Wissel uit: Welk gedrag van Barbara draagt daartoe bij?
  3. Discussie: Er zijn onderwerpen die kinderen mateloos boeien en waarover ze graag willen praten. Wat zijn gespreksonderwerpen die kinderen echt prikkelen en aanleiding geven tot echte gesprekken?
  4. Stage: Organiseer een kringgesprek in een kleine kring en kies een onderwerp waar de kinderen erg enthousiast over zijn. Zorg voor diepgang in het gesprek. Daag de kinderen uit dieper na te denken en hun gedachten te verwoorden. Laat je observeren aan de hand van een kijkwijzer die je zelf opstelt.

Theorie

Barbara wil de kinderen aanzetten tot een hoger denk- en taalniveau. Daarom nodigt ze met een goed gekozen onderwerp kinderen uit tot redeneren. Zijn de redeneringen van de kinderen goed te volgen? Welke feedback had jij kunnen geven en waarom?

Taalcompetenties

De leraar kan gesprekken voeren met leerlingen als volwaardige gesprekspartners, zowel individueel als in een groep, over onderwerpen die door alle partners aangebracht kunnen worden, en in het bijzonder over leerinhouden. De gesprekken komen de totale ontwikkeling van de leerlingen, en in het bijzonder hun taalontwikkeling, ten goede.

Subdoel 1.2 De leraar kan goede gesprekken voeren in functie van het doel en de inhoud van het gesprek én aangepast aan het taalvaardigheidsniveau van de leerlingen.

(2) taalproductie stimuleren:

  • ruimte scheppen voor veel bijdragen en initiatieven van leerlingen;
  • praten over voor alle partners zinvolle inhouden die de totale ontwikkeling (socio-emotionele ontwikkeling, taal- en denkontwikkeling, kennisverwerving,…) stimuleren

(3) feedback geven op de talige uitingen, de schriftelijke producten en de leerprocessen van leerlingen:

verschillende soorten feedback geven (zowel impliciet en/of expliciet als gericht op inhoud en/of vorm), afhankelijk van het doel en de situatie;
aangepaste feedbackstrategieën hanteren zoals bevestigen, om verduidelijking vragen, verbeterd herhalen, uitbreiden van de inhoud,…

Naast het starten met een boeiend, zinvol onderwerp, verdiept Barbara het gesprek met een inbreng, die in feite minimaal is. Daardoor geeft ze ruimte aan kinderen om op elkaar te reageren. Slechts op enkele momenten stelt ze een vraag met als doel het denken van de kinderen aan te scherpen en het gesprek te verdiepen: ‘Hoe komt het dat je dat weet?’ of ‘Wat vind je daar raar aan?’.