De leraar kan mondeling opdrachten geven met betrekking tot klasmanagement en taakuitvoering:
Subdoelen:
3.1 De leraar kan de activiteiten en handelingen waaruit de opdracht bestaat, in onderdelen opsplitsen en in een logische volgorde zetten. De leraar is zich ervan bewust dat de moeilijkheidsgraad van het geven van een opdracht toeneemt met het aantal stappen waaruit een opdracht bestaat en met de complexiteit van de handelingen die uitgevoerd moeten worden, én hij kan daar ook rekening mee houden.
3.2 De leraar kan de opdracht begrijpelijk verwoorden, aangepast aan het begripsniveau van de leerlingen, en op zo’n wijze dat leerlingen uitgenodigd worden tot actieve deelname.
Begrijpelijk verwoorden betekent keuzes maken in functie van het doel en het begripsniveau van de leerlingen op het vlak van:
- vraagstelling en opdrachtformulering;
- het al dan niet geven van voorbeelden;
- het al dan niet gebruik maken van non-verbale middelen en schriftelijke ondersteuning, zoals afbeeldingen, pictogrammen, schema’s,… (Zie ook: visuele weergave van denkrelaties).
3.3 De leraar kan zien en nagaan of de leerlingen de opdrachten begrijpen en zo nodig de opdrachten op begrijpelijke wijze herformuleren.
Praktijkvoorbeelden:
- Werken aan taaldoelen in de geschiedenis
- Taalgericht rekenonderwijs in de schakelklas