Omschrijving | De relatie tussen de cognitieve ontwikkeling van kinderen en hun taalontwikkeling. |
Toelichting | Kinderen ontdekken vanaf hun geboorte de wereld om hen heen en gaandeweg leren ze deze wereld te benoemen en erover te communiceren. Dit impliceert dat kinderen de wereld om hen heen leren begrijpen waarbij het taalaanbod van anderen ondersteunend werkt. Tegelijkertijd leren ze zichzelf uit te drukken in taal waarbij ze gebruik maken van steeds complexere taalfuncties. Bijvoorbeeld, kinderen moeten eerst begrijpen wat een oorzaak-gevolg relatie is, zoals ‘rammelaar loslaten-vallen’. Pas dan zullen ze de uitdrukkingsvorm in taal kunnen begrijpen (receptieve taalvaardigheid). Vervolgens gaan ze zelf leren dit uit te drukken in taal (productieve taalvaardigheid) met bijvoorbeeld ‘omdat’ of ‘als/dan’. In interacties zullen kinderen de correcte vorm hiervoor leren en weer nieuwe impulsen krijgen voor zowel hun cognitieve als hun taalontwikkeling. Zoals een klein kind bij het verwerven van zijn moedertaal tegelijkertijd kennis van de wereld om hem heen opbouwt, zo is een leerling bij het vak techniek bezig met het opbouwen van zijn technische kennis én met het verwerven van de taal van de techniek. Nieuwe vakkennis opdoen en (vak)taal leren gaan dus gelijk op. Dit geldt tijdens vaklessen voor zowel moedertaalsprekers van het Nederlands als voor tweedetaalverwervers. In het onderwijs wordt vaak gesproken over taal-denkrelaties. Dit begrip verwijst dan vaak in de richting van het stimuleren van gebruik van cognitieve taalfuncties. |
Zie ook | taalverwerving; woordenschatontwikkeling; cognitieve taalfuncties; denkrelaties |