Omschrijving | Een manier om planmatig te werken aan woordenschatuitbreiding. |
Toelichting | Bij het (aan)leren van nieuwe vakbegrippen is het belangrijk de leeromgeving daarvoor geschikt te maken, de juiste werkvormen te kiezen en leerlingen strategieën aan te leren.
Bij woordenschatonderwijs is het van belang dat het woordnetwerk (mentaal lexicon) systematisch wordt uitgebreid. Dit geldt uiteraard ook voor de opbouw van vakbegrippen in het onderwijs. Dat betekent dat begrippen thematisch moeten worden aangeboden, dat er veel aandacht moet zijn voor selectie, dat van oppervlakkige woordkennis gewerkt moet worden naar diepe woordkennis en van receptief naar productief. In het woordenschatonderwijs heeft de viertakt (Van den Nulft en Verhallen, 2001) veel weerklank gevonden. Dit model hanteert de volgende vier fasen: – voorbewerken: activeren van voorkennis, vooral met het oog op het activeren van al aanwezige gerelateerde begrippen – consolideren: inoefenen van woord en betekenis. Dit kan variëren van losse woordenschatoefeningen tot interactieve taken waarbij leerlingen over de nieuwe leerstof praten en de nieuwe vakbegrippen gebruiken. Ook schrijf- en leestaken met de nieuwe begrippen zijn nuttig, omdat leerlingen dan meer tijd hebben om over het taalgebruik na de te denken dan bij spreek- en luistertaken. De betekenis en het gebruik kunnen verder bestendigd worden. Nieuwe vakbegrippen leren gaat geleidelijk: als een leerling een woord slechts eenmaal voorbij ziet komen, is de kans zeer klein dat hij het woord zal onthouden. Er wordt van uitgegaan dat een woord ongeveer zeven keer in een betekenisvolle context moet ‘langskomen’ wil het worden verankerd in het woordnetwerk in het geheugen. |
Zie ook | vakbegrippen selecteren; vakbegrippen uitleggen; woordkennis en geheugen; didactisch model woordenschatuitbreiding |
Praktijkvoorbeelden | Begripsontwikkeling:
Mondelinge activiteiten: |