Opdracht bij hoofdstuk ‘De werkalliantie in het gedwongen kader’

Dit betreft een opdracht die uit casuïstiek met reflectievragen bestaat, ofwel uit een kort stukje theorie met daarbij reflectievragen. De auteur van het hoofdstuk heeft vragen geformuleerd waarmee de lezer wordt uitgenodigd om verder na te denken over de aangeboden stof in het hoofdstuk uit het boek en om daar bijvoorbeeld op de werkvloer of in de klas over in gesprek te kunnen gaan. De opzet van de opdracht is niet een ‘vraag en antwoordmodel’, maar dient als vertrekpunt om dieper op de materie in te gaan en om de vertaling te maken van de theorie uit het hoofdstuk naar de praktijk.

NB: de onderstaande vragen zijn uitgewerkt naar aanleiding van de hoofdstukken 17 én 18 uit het boek.

Vraag 1 

Bekijk het filmpje: lopend toezicht Richard versie A  tot tijd 4.00.

a. Wat zou je doen op dit moment in het gesprek? Licht dit toe op grond van de kenmerken van de werkalliantie.

b. Welk kenmerk van de werkalliantie mis je en hoe zou je dat aandacht kunnen geven?

c. Kijk het gesprek verder af en reflecteer op de aanpak van de professional. Wat vind je van diens aanpak? In hoeverre is het anders dan je zelf had bedacht?

d. Bekijk het filmpje lopend toezicht Richard versie B. Welke kenmerken van de werkalliantie zie je in deze versie terug? Wat zou jij doen in deze situatie?

Vraag 2

Een uitspraak die vaak gehoord wordt is: ‘ik ga de cliënt nog niet aanspreken op zijn gedrag want dat schaadt de werkalliantie’.

a. Wat kun je hiervan zeggen na het lezen van dit hoofdstuk?

Vraag 3

a. Je cliënt – die jij al ruim een jaar begeleidt – heeft een kindje gekregen en je gaat op bezoek. Neem je een cadeautje mee of niet?
Leg uit aan de hand van de werkalliantiekenmerken waarom wel of waarom niet.

b. Je hebt een cliënt met wie je echt goed contact hebt. Je kunt je zijn situatie goed voorstellen en leeft met hem mee. Maar je moet nu toch een waarschuwing geven en de cliënt zegt: ‘hé, wat maak je me nou?’
Wat is hier aan de hand in termen van de werkalliantie?

Vraag 4

Een goede werkalliantie draagt bij aan de effectiviteit van een traject. Om een goede werkalliantie te herkennen is het nodig om de vier kenmerken te kennen en te herkennen in je werk.

a. Kies een casus en bespreek met je collega’s/medestudenten in hoeverre deze kenmerken in deze casus herkenbaar zijn.

b. Kies een casus waarbij je stroefheid voelt in het contact. Bespreek met je collega’s/medestudenten op grond waarvan je de stroefheid herkent en in hoeverre ook de andere kenmerken herkenbaar zijn. Hoe zou de werkalliantie te verbeteren zijn bij deze casus?

(Maak eventueel gebruik van de casussen op de site)