Werken in Gedwongen Kader
Samenwerken tussen professionals en hun organisaties

Samenwerken tussen professionals en hun organisaties

Auteur: Joris Colijn

De problematiek van cliënten in het forensisch sociale domein is vaak complex. Verbeteren van hun omstandigheden en gedrag vraagt vaak om interdisciplinaire samenwerking. Forensisch sociale professionals werken dan ook veel samen met partners van justitie, zorg en het sociale domein. Enig begrip van de werking van organisaties kan de professional helpen om effectiever te zijn in samenwerkingsverbanden. In  hoofdstuk 12 geeft de auteur professionals een inkijk in de achterliggende organisatorische factoren die hierbij relevant zijn.

Materiaal aanvullend op dit hoofdstuk is in ontwikkeling.

Opdracht bij hoofdstuk ‘Samenwerken tussen professionals’

Dit betreft een opdracht die uit casuïstiek met reflectievragen bestaat, ofwel uit een kort stukje theorie met daarbij reflectievragen. De auteur van het hoofdstuk heeft vragen geformuleerd waarmee de lezer wordt uitgenodigd om verder na te denken over de aangeboden stof in het hoofdstuk uit het boek en om daar bijvoorbeeld op de werkvloer of in de klas over in gesprek te kunnen gaan. De opzet van de opdracht is niet een ‘vraag en antwoordmodel’, maar dient als vertrekpunt om dieper op de materie in te gaan en om de vertaling te maken van de theorie uit het hoofdstuk naar de praktijk.

Een korte inleiding

Je kan voor deze opdracht gebruik maken van iedere (werk)situatie waarin je samenwerkt met anderen.

Samenwerken met anderen is iets wat we wellicht nog vaker doen dan we zelf vermoeden. En de meest intensieve samenwerkingsverbanden zijn soms degenen waar we het minste bij stil staan, omdat ze zo vanzelfsprekend lijken. Bijvoorbeeld je directe collega’s waar je dagelijks mee werkt, maar ook relaties, familie en vriendschappen vertonen veel kenmerken van een samenwerkingsverband.

Hoewel het heel nuttig is om regelmatig vanaf een afstandje te kijken naar situaties waarin we ‘samenwerken’, vereist dit veel oefening en geduld. Een belangrijke factor is het ‘opschorten van je oordeel’. Deze uitspraak van Socrates gaat ver terug in de geschiedenis, maar is vandaag de dag onverminderd relevant. Een goede basishouding bij (het verbeteren van) samenwerking is niet te oordelen over het gedrag van anderen, maar wel het gesprek te voeren over de verschillen in gedrag.

Vervolgens helpt het om over de ‘tools’ te beschikken om deze verschillen te duiden en te analyseren. Daardoor komt de weg bloot te liggen om tot constructieve oplossingen of verbeteringen te komen. Deze zijn vaak effectiever naarmate je gesprekspartners zelf met opties en ideeën komen over wat zij kunnen bijdragen aan de oplossing. Het suggereren van oplossingen voor een ander kan juist ook weerstand oproepen.

Met de onderstaande denk- en reflectievragen kan je deze vaardigheden oefenen. Je kan deze vragen gaandeweg aanvullen en aanpassen als je merkt dat dit voor jou beter werkt in de situaties waarin je terecht komt. Bij iedere vraag vind je een korte toelichting van een theoretisch concept wat je ook qua kennis verder zou kunnen verdiepen.

Denk- en reflectievragen

  1. Zijn er professionals (en in een onderwijs gerelateerde situatie kan je denken aan je medestudenten) waarmee je weleens van mening verschilt, en het lijkt alsof je niet helemaal dezelfde taal spreekt?
    Ga eens na of dit inderdaad een ‘taal’ issue is (b.v. jargon; verschillende uitleg van dezelfde terminologie). Er kan ook een cultureel vraagstuk achter schuil gaan: een verschil in onderliggende waarden, terug te voeren op de bestaansredenen, taken en verantwoordelijkheden van de organisatie.

  2. Zijn er professionals/organisaties waarbij de samenwerking ‘stroef’ verloopt en je de indruk hebt dat andere professionals meer of minder autonomie hebben in het nemen van beslissingen, en/of er verschillen zijn in de mate waarin er behoefte is aan consensus?
    Niet alle organisaties bieden evenveel vrijheid aan professionals. Verschillen in hiërarchie en organisatiestructuur kunnen hiervoor de basis vormen.

  3. Welke aanwijsbare of minder aanwijsbare knelpunten zie je bij activiteiten waarbij professionals uit verschillende organisaties betrokken zijn? Denk bijvoorbeeld aan overdrachtsmomenten; waar is er sprake van wachttijden voor informatie, capaciteitsgebrek bij doorverwijzingen, moeite om elkaar te vinden/spreken?
    Knelpunten in processen zijn vaak terug te herleiden tot verschillen in werkwijze, maar ook problemen in de verdeling van capaciteit in ‘de keten’. Deze knelpunten bieden kansen om het hele proces te verbeteren.