Achtergrond

Gesprekszorgen

Bij de hoofdpatronen beschrijvend taalgebruik en betrekkend taalgebruik hebben de gespreksdeelnemers te maken met interactionele dilemma’s, ofwel ‘gesprekszorgen’. Dit refereert aan het idee dat mensen er (al dan niet bewust)  rekening mee houden dat anderen hen kunnen verdenken van bepaalde belangen of motieven, los van het feit of ze die werkelijk hebben, waardoor hun geloofwaardigheid kan worden aangetast. Gespreksdeelnemers geven hun uitingen dan ook vorm op een wijze die gebeurtenissen of overtuigingen als authentiek of vanzelfsprekend presenteert, zodat anderen hun geloofwaardigheid niet in twijfel kunnen trekken.
Dit belangendilemma zien we ook terug op sociale media. Deelnemers aan het discours weerleggen of voorkomen beschuldigingen door bepaalde zaken te benadrukken, afhankelijk van wat er in een specifieke interactionele context op het spel staat: zij anticiperen op potentiële kritiek.

In onze gesprekken zetten we, bewust of onbewust, allerlei strategieën in om onze uitingen kracht bij te zetten. We benadrukken bijvoorbeeld de ernst van een situatie bij het uiten van klachten of beschuldigingen en minimaliseren ons eigen belang bij bepaalde uitspraken. Deze noodzaak om in gesprekken een bepaalde geloofwaardigheid op te bouwen duidt op een probleem: blijkbaar heerst het gevaar dat wij niet geloofd worden als wij spreken. Zo lopen we in gesprekken het risico:

  • ergens van beschuldigd worden, bijvoorbeeld van vooringenomenheid; 
  • naar aanleiding van uitspraken ter verantwoording worden geroepen, bijvoorbeeld dat je moet aantonen je beweringen op feiten te baseren.

Zo’n impliciet probleem noemen we ook wel een gesprekszorg. Een discoursanalyse geeft inzicht in gesprekszorgen en in de manier waarop gespreksdeelnemers hiermee omgaan.

Gesprekszorgen zijn te herkennen aan de talige strategieën die men inzet. Bij beschrijvend taalgebruik zien we met name de gesprekszorgen ‘hoe kom ik over als voldoende kritisch?’ en ‘hoe voorkom ik te worden beschuldigd als sensatiezoeker’. Een voorbeeld is het vragen om verificatie of het verwijzen naar bronnen bij het uiten van beweringen. Bij betrekkend taalgebruik zien we dat mensen willen voorkomen te worden gezien als activist. Ze benadrukken dan bijvoorbeeld dat ze normaal gesproken niet gaan protesteren, maar dat ze het in deze specifieke situatie wel belangrijk vinden om te doen. Hiermee wordt betrokkenheid bij het thema onderstreept, en wordt de suggestie dat de spreker nu eenmaal het type is dat vaak aan demonstraties meedoet, op voorhand weerlegd. Tegelijkertijd laat dit zien dat ‘activisme’ als niet-normatief wordt behandeld, terwijl ‘betrokkenheid’ als een veiliger of meer geaccepteerde optie wordt benaderd. 

De volgende twee vragen kunnen gebruikt worden als hulpmiddel om te achterhalen welke gesprekszorgen een rol spelen:

  1. Wat staat er voor de schrijver van het bericht op het spel? (bijvoorbeeld onschuld, oprechtheid of objectiviteit)
  2. Waarvan kan de schrijver van het bericht van worden beschuldigd? (bijvoorbeeld vooroordelen, roddelen, lafheid, jaloezie, opschepperij)

Door te zien met welke problemen taalgebruikers rekeningen houden, begrijp je beter waarom ze zeggen wat ze zeggen. Als er zicht is op welke gesprekszorgen er in een bepaalde uiting aanwezig zijn, kan je hierop inspelen in de reactie. Als een twitteraar bijvoorbeeld laat blijken gesprekszorgen te hebben over objectiviteit door het aanhalen van bronnen, kan je in de reactie hierop rekening houden door de ingebrachte informatie van de twitteraar niet expliciet te ondermijnen. Het herkennen van gesprekszorgen draagt op deze manier bij aan het in gesprek blijven met deelnemers aan het publieke debat op sociale media. 

G-JRLGWV62TG