Werken in Gedwongen Kader

Wat maakt dat mensen stoppen met het plegen van delicten?

Auteurs: Jacqueline Bosker en Andrea Donker

Mensen met een criminele leefstijl stoppen over het algemeen niet van de ene op de andere dag. Vaak is er sprake van een geleidelijke afname in frequentie, ernst of variatie van het delictgedrag.
Het proces van veranderen is er meestal één van vallen en opstaan. Hoe dit stopproces kan verlopen en welke veranderingen op persoonlijk vlak of in de context daarmee samenhangen, en hoe professionals het stopproces kunnen ondersteunen, beschrijven de auteurs in  hoofdstuk 5.

Hieronder vind je materiaal aanvullend op het hoofdstuk.

Opdracht bij hoofdstuk ‘Wat maakt dat mensen stoppen met het plegen van delicten?’

Inleiding: Dit betreft een opdracht die uit casuïstiek met reflectievragen bestaat, ofwel uit een kort stukje theorie met daarbij reflectievragen. De auteur van het hoofdstuk heeft vragen geformuleerd waarmee de lezer wordt uitgenodigd om verder na te denken over de aangeboden stof in het hoofdstuk uit het boek en om daar bijvoorbeeld op de werkvloer of in de klas over in gesprek te kunnen gaan. De opzet van de opdracht is niet een ‘vraag en antwoordmodel’, maar dient als vertrekpunt om dieper op de materie in te gaan en om de vertaling te maken van de theorie uit het hoofdstuk naar de praktijk.

Hoofdstuk 5 van het boek Werken in Gedwongen Kader beschrijft algemene inzichten over het proces van stoppen met plegen van delicten. Onderstaande vragen kunnen in het onderwijs worden gebruikt om te kijken of studenten de stof begrijpen en voldoende eigen hebben gemaakt. Ook zetten de vragen aan tot nadenken over toepassing van deze stof in de praktijk.

  1. Hoe kan het stopproces (desistance) gedefinieerd worden?
  2. In het hoofdstuk worden de theoretische modellen over het stopproces van Giordano en Weijers beschreven.
    a. Wat kenmerkt het model van Giordano?
    b. Wat kenmerkt het model van Weijers?
    c. Waar zie je overlap en waar zitten verschillen tussen deze modellen?
  3. Van welke factoren is op grond van onderzoek bekend dat deze samenhangen met het stopproces?
    a. Kun je per factor verklaren hoe deze het stopproces ondersteunt?
    b. De factoren zijn beschreven vanuit het ontwikkelperspectief van cliënten. Kun je per factor toelichten hoe professionals hier een rol in kunnen spelen?
  4. Wat zijn belemmerende factoren voor het stopproces? Hoe kunnen professionals anticiperen op deze belemmeringen?
  5. Wat neem je mee uit dit hoofdstuk voor jouw eigen handelen? Hoe helpt het je om cliënten beter te kunnen ondersteunen bij hun stopproces?