Toetscyclus

Casus

Een casustoets (ook wel een overalltoets genoemd) is een toets waaraan één of meer casussen ten grondslag liggen waarover vragen worden gesteld. Deze vragen kunnen zowel open, als gesloten zijn.

Een casus is een beschrijving van een zo authentiek mogelijke beroepssituatie of beroepsproduct waarover vragen worden gesteld. Het is mogelijk dat er per vraag nieuwe informatie wordt gegeven (Molkenboer, 2015).

Karakteristieken

Een casustoets (overalltoets) heeft tien karakteristieken (Jaspers & Heijmen-Versteegen, 2005):

  1. Elke toetsvraag is gebaseerd op, en verwijst naar probleemsituaties zoals beschreven in artikelen; de artikelen waarin de probleemsituaties zijn beschreven, zijn verschillend van aard.
  2. De toets is gebaseerd op een aantal artikelen.
  3. De artikelen beschrijven een probleemsituatie in haar totaliteit.
  4. De probleemsituaties zijn niet besproken tijdens de onderwijsbijeenkomsten.
  5. De probleemsituaties worden vanuit verschillende disciplines benaderd.
  6. De probleemsituaties worden tijdens een zelfstudieperiode bestudeerd.
  7. De toetsvragen richten zich op kernaspecten van de probleemsituaties.
  8. Er kan gebruik gemaakt worden van zowel gesloten, als open vragen. Beide vraagvormen richten zich op een specifiek beheersingsniveau.
  9. De toets heeft een open boek karakter.
  10. De toets wordt door een multidisciplinair team geconstrueerd.

Wanneer gebruik je een casustoets?

Met een casustoets moeten studenten:

  • Een voor hen nieuw probleem of aspect van een probleemsituatie kunnen definiëren. Kunnen studenten het probleem of probleemaspect interpreteren op basis van de eerder bestudeerde relevante begrippen, modellen of theorieën?
  • En voor hen nieuw probleem kunnen analyseren. Hierbij moeten studenten onderscheid maken tussen relevante elementen en bepalen welke contextvariabelen een rol spelen.
  • De resultaten van de analyse kunnen synthetiseren.
  • Mogelijke oplossingen of te nemen beslissingen kunnen beargumenteren.
  • Oplossingen of beslissingen kunnen evalueren (Jaspers & Heijmen-Versteegen, 2005).

Hoe wordt een casustoets gemaakt?

Stap 1. Je begint met het zoeken of maken van een goede casus. Gebruik hiervoor de criteria voor het maken van een casus.

Stap 2. Omdat een casustoets op open of gesloten vragen bestaat, kun je het proces volgen van het maken van open vragen of gesloten vragen.

Stap 3. Bekijk aan de hand van de checklist of je de casustoets nog dient bij te stellen.

Digitale middelen

Binnen Canvas kun je via de functie ‘opdrachten’ casustoetsen aanmaken, zodat studenten kunnen oefenen. Hier kun je desgewenst ook peerfeedback faciliteren. Je kunt daarbij de feedback vrij laten, of meer sturen door een rubric toe te voegen. De opdrachten binnen Canvas zijn vooral bedoeld om te oefenen (formatieve functie).

Voor summatieve toetsen kun je GradeWork (link volgt van Wanda) gebruiken. Hier is peerfeedback niet mogelijk. Wel kun je hier beoordelingsformulieren digitaal aanmaken, ook in de vorm van rubrics.

Bronnen

Jaspers, M. & Heijmen-Versteegen. (2005). Toetswijzer competentiegericht begeleiden & beoordelen in het Hoger Onderwijs. Fontys Hogescholen.

Molkenboer, H. (2015) Toetsen volgens de toetscyclus Deel 1. Enschede: Bureau voor Toetsen & Beoordelen.

Schuwirth, L. (2017) Toetsen met korte casussen. In: Van Berkel, H., Bax, A. & Joosten-ten Brinke, Toetsen in het hoger onderwijs (4de herziene druk, pp. 161-174). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Bijlagen